Mijn moeder woont vandaag de dag nog in het dorp waar ik geboren ben. Ik kom dan ook nog regelmatig in dat dorp. Vroeger was ik verknocht aan het dorp. Ik kende er ieder straatje, poortje, veldje en pleintje. Het was overzichtelijk, veilig en vertrouwd. Het voelde in ieder geval zo.
De binding is ruim twintig jaar verder enigszins afgenomen. Ik ken nog veel in en van het dorp, maar veel ook niet. Er is veel gesloopt, en minstens zo veel gebouwd. Veldjes zoals waarop wij destijds speelden, zijn er niet veel meer. Er is geen rivaliteit meer tussen de drie voetbalclubs. Er is er namelijk nog maar een, voortgekomen uit een fusie. Het dorp is veel drukker geworden dan hoe ik het me herinner. Er lijken vooral heel veel meer auto’s en scooters rond te rijden. Wij gingen vroeger met buurtkinderen ‘stoepranden’ – een balspel waarbij je de stoeprand van je tegenstander moest raken op zo’n manier dat de bal naar jou terugstuitte. Ik vrees, met al dat blik in de straat, dat de jeugd van nu daar geen gelegenheid meer voor heeft. Ik denk dat de jeugd het sowieso minder getroffen heeft. Wij konden bij het winkeltje van meneer en mevrouw De Boer speelgoed kopen, opgesteld tussen de huishoudelijke artikelen en luchtbuksen die zij ook verkochten. Dat soort winkeltjes kent het dorp niet meer. Er zijn wel veel belwinkeltjes. En Poolse levensmiddelenwinkels. Dat hadden wij dan weer niet.
Ik begrijp dat het dorp veranderd is, net zoals ik dat ben. Dat neemt niet weg dat ik de herinneringen koester aan het dorp zoals ik het kende. Ik probeer deze herinneringen, veelal warm van aard, zo af en toe met mijn zoontje te delen. Die heeft er niet veel mee. Mogelijk komt dat omdat hij anderhalf is. Ik hoop dat hij er over een paar jaar belangstellender tegenover staat. Bijvoorbeeld wanneer zijn vader bij een buurtparkje staat te vertellen over zijn school die hier stond. Of wanneer zijn vader hem vertelt over het mogen verbranden van al het hout na afloop van de huttenbouw. Of over hoe je ‘de bak moest houden’, om de perfecte opstopping in de glijbaan van het zwembad te faciliteren. Hoe je dan vervolgens moest zwemmen voor je leven om badmeester Scholten te ontkomen. Of over…
Er is genoeg te vertellen. Ik hoop dat mijn zoontje zo af en toe van de verhalen kan genieten. Ongetwijfeld zal hij mij bij tijd en wijle een nostalgische, oude man vinden. Hopelijk weerhoudt hem dit niet te leren van de wijze lessen die in die verhalen schuilen. De bak goed kunnen houden komt immers je hele verdere leven van pas…
Hoi Quirijn!
Wat een heerlijk verhaal! En zo herkenbaar. Nou kan ik het als klasgenoot en jeugdvriend ook woord voor woord volgen.
Zo nu en dan trekt het dorp zich nog naar me toe. Nu ik weer dichter in de buurt woon probeer ik er op mooie zomerdagen een gewoonte van te maken om met mijn zoontje van 2 jaar naar het buitenzwembad te gaan. De glijbaan legt, op het einde na, nog precies dezelfde route af. De bak houden we nog niet, maar ik kijk uit naar het moment waarop mijn zoontje daar ook voor te porren is. Van badmeester Scholten hebben we niets meer te vrezen. Hij lijkt vervangen te zijn door een jonger team van medewerkers, zonder fluitje of bulderstem.
Vandaag zag ik mezelf ook ineens weer naar het dorp rijden. Ik nam mijn zoontje van 2 jaar oud mee naar het plein voor de Jumbo. Of eigenlijk, zoals ik het ken, het plein voor de C1000. Of van het tijdperk voor de ketensupermarkten, het plein voor De Bron. De sfeer die ik wilde aantreffen was er niet. Geen suikerspinnentent, geen lunapark, geen spin. Geen hangende gabbertjes rond de botsauto’s en de boksbal. Geen kermismedewerkers die de attracties verbaal opleukten met kreten als bopbopbopbop aaaajobaaaaa. Geen aangeschoten volk rond café Zomerzorg. Nog steeds door Corona vertelde de visboerin mij.
Vanaf het parkeerterrein waar de kermisattracties hadden moeten staan keek ik de oprit in die naast de snackbar lag en naar jouw achtertuin leidde. Wat me opviel was de ogenschijnlijke willekeur en de zintuiglijkheid waarmee de herinneringen aan vroeger zijn opgeslagen. Met gemak hoorde ik weer het doffe geluid van de stuiterende basketbal in de oprit. Even verderop op het pleintje naast de Beatrix school zag ik weer voor me hoe we daar voetbalden. Ik weet nog dat je me trots vertelde hoe je tijdens het tienen diezelfde veel te zware basketbal had gekopt nadat deze door één van de grotere jongens heel hoog de lucht in was geschoten. Hoe we urenlang vrije trappen namen op het naastgelegen pleintje terwijl jij dit voorzag van NOS commentaar. Bij mooie trappen kon je nog weleens refereren aan Michel Boerebach, een middelmatige voetballer uit die tijd met een goed schot in de benen. Het pleintje was ook het vertrekpunt van onze eerste wielertochten, met wedstrijdkarakter. De eerste ervaringen met verzuurde bovenbenen. Rondjes Haarlemmermeer die halverwege ingekort werden tot halve rondjes Haarlemmermeer. Jij op een groene racefiets, ik op een lichtblauwe.
En inderdaad, onze school, met de grond gelijk gemaakt. Het enige dat rest zijn het speelkasteel en de bomen. Daarbij doemt dan gelijk weer het beeld op van klasgenootjes die volgens de regels van het spel de boom moesten aanraken als vertrekpunt bij overlopertje.
En zo zijn er nog wel honderden zintuiglijke flarden. Erover nadenken is enerzijds aantrekkelijk, anderzijds maakt het me ook altijd wat droevig, waar ik me dan weer aan erger. Daar moet ik nog wat voor vinden.