De jaren negentig waren de mooiste jaren van de vorige eeuw. Ze hadden verschillende gezichten, elk even interessant. Het is terecht dat er zoveel aandacht voor deze periode is, niet alleen in de vorm van (pre-corona) themafeesten, maar ook in geschreven media en op televisie. Sinds een aantal weken laten Marijn Frank en Henny Huisman iedere donderdagavond in ‘een programma over de jaren negentig‘ dat de opening van deze column uitsluitend hout snijdt.
Menig kind van de jaren negentig (ópgegroeid, niet ‘geboren in’) zal dit onderschrijven. Natuurlijk staat het eenieder vrij deze uitspraken te betwisten. Voor velen van ‘ons’ zijn ze echter waar. Voor mij zijn ze waar.
Dat de jaren negentig veel gezichten hebben en zich niet vast laten omlijnen, uit zich voor mij in het feit dat het begin en einde ervan niet helemaal gelijk lopen met de kalender zoals we die kennen. Ik heb geen specifieke herinnering aan de start van het decenium op 1 januari 1990. Voor mij begint dat ergens op het moment dat Frank Rijkaard een Duitser in de nek spuwt en Marco van Basten een cruciale pingel mist tegen de Denen. Voor de niet-sportkenners en anderszins onwetenden: er zit nogal een marge tussen deze twee momenten. Het decennium eindigt in mijn herinnering met een vuurwerkramp en een afschuwelijke brand in een café, hoewel beiden kalender-technisch in een ander decennium, zelfs in een andere eeuw plaatsvonden.
Herinneringen aan de jaren negentig omvatten voor mij onder andere een volwassen worden van verjaardagsfeestjes. De speurtocht en het zwemmen maakten plaats voor knalfeesten in het lokale speeltuingebouw. De ‘drive-in disco’ kwam in mijn leven, net als het ongemakkelijk ‘schuifelen’ met meisje met wie je al 7 of 8 jaar in de klas zat maar wie op dat moment complete vreemdelingen leken. De achtergrondmuziek bestond voor mij hoofdzakelijk uit Guns n Roses, vooral omdat mijn buurjongens en broer dit luisterden. Op genoemde feestjes hoorde ik bovengemiddeld vaak ‘What’s up?!’ van de Four Non Blondes, en stonden we te housen op Informer van Snow. Beavis en Butt-head vermaakten ons na school in geval buiten spelen niet kon of mocht.
Een van de andere gezichten van de jaren negentig was dat van een opgeschoten jongere die dacht hard op weg te zijn naar volwassenheid. Meisjes speelden een andere, prominentere rol in het leven. De ongemakkelijkheid leek meegegroeid – inmiddels tot ongekende omvang. Op de achtergrond speelden Acda en de Munnik, nog steeds Guns N Roses, Alannis Morissette (‘You learn’ op de achtergrond bij de eerste zoen) en ‘Son of a preacher man’. Ik ben me bewust dat dit laatste liedje uit een andere tijd stamt, maar we zongen het ongeveer onafgebroken tijdens de werkweek in de Ardennen in 4 VWO. Voor mij stamt de plaat dus vooral uit die week. Het instituut dat Ajax in de eerste helft van het decennium weer was geworden, was ook alweer aan het afbrokkelen. De samenleving maakte zich zorgen óver de uitzetting van een kleermakersfamilie met Turkse achtergrond, in plaats van er vóór te pleiten, en de ‘Millenium Bug’ begon zich onder onze huid te nestelen.
Er gebeurde ongekend veel in die periode die ik me als de jaren negentig herinner. Veel meer dan in andere decennia. Het was een tijd zoals er nooit geweest is, en zoals er nooit meer komen zal. Heel anders dan andere decennia. De jaren negentig waren de mooiste jaren van de vorige eeuw. We zouden er eens wat meer aandacht aan moeten schenken. Vanaf deze plek zal ik vast het goede voorbeeld geven. Dat verdienen ze, die prachtige jaren.